Leestijd: 41 minuten
Het water in

In deze uitgave beschrijven Ben Planjer (verantwoordelijk voor verschillende uitgaven over zwemmen en waterpolo) en Jan de Vries (op dat moment voorzitter van de KNZB) 247 pagina’s lang over de stand van de zwemsport in 1948, het jaar van uitgave.

Het voorwoord is van Karel Lotsy (chef de mission Olympische Spelen (OS) 1936 en 1948). Uitgever is de Nederlandsche Keurboekerij. De prijs van dit gebonden boek was f 5,90.

Deze blogpost is dusdanig lang, dat hij is onderverdeeld in hoofdstukken zoals die ook in het boek voorkomen, zoals bijvoorbeeld:

  • Het elementaire zwemmen
  • Zwemmen in binnen- en buitenland
  • Waterpolo
  • Wedstrijdzwemmers
  • Beroemde zwemmers voorheen en thans
  • Beroemde polospelers
  • Belevenissen van het Nederlands zevental
  • Olympische Spelen

Houdt in gedachten dat dit boek met de ervaringen zoals die in 1948 golden is geschreven.

Zwemmen

Het boek begint met een nogal theoretische verhandeling rond het begrip zwemmen. Dit hoofdstuk kan samengevat worden tot het volgende:

  • Zwemmen is niet een vast begrip
  • Zwemmen is iedere keer iets anders
  • Zwemmen is het oefenen van het lichaam
  • Zwemmen is het stalen van de wil
  • Zwemvaardigheid is een noodzakelijkheid ook uit praktische overwegingen, zoals beschermd zijn tegen verdrinking en het kunnen redden van diegenen die het zwemmen niet machtig zijn
  • Zwemmen moet net zo gewoon zijn als rekenen en schrijven.

Zwemmen in oude tijden

De crawlslag in primitieve vorm werd al aangetroffen op afbeeldingen bij de Egyptenaren. De Assyriërs voelden zich niet zo veilig in het water, want sommigen gebruikten een soort van kussen onder de borst als steun. De Grieken zwom men in zee en in zwembaden, gebouwd bij gymnasia en bedoeld uit overwegingen van nuttigheid gepaard aan de lichaamscultuur.

Zwemmen bij de oude Egyptenaren

Ook de Romeinen hielden van water. Zij maakten het zwemmen langzaam maar zeker tot een vorm van vermaak, waarbij het zwemmen het won van het baden. In de middeleeuwen wordt beperkt gezwommen.

De eerste opleving komt pas aan het eind van de 17e eeuw, wanneer de lichamelijke opvoeding in zwang komt. In de 18e eeuw neemt het zwemmen toe en wordt in Duitsland de schoolslag uitgevonden. Dit stimuleert het zwemonderricht,  maar dan vooral gericht op soldaten.

In de 19e eeuw beginnen er zwemscholen te komen. Deze zijn buitengewoon primitief en onhygiënisch. In ons land waren de eerste zwembaden in zwemplaatsen voor paarden (paardenwed). Zo langzamerhand begonnen er zowel hier als in het buitenland de hiervoor genoemde zwemscholen te verrijzen, in rivieren, singels en grachten.

Door de jongens en mannen werd meestal naakt gezwommen. Zwemles was voorbehouden aan militairen. Hierin kwam verandering na oprichting van zwemclubs. Zij waren ook verantwoordelijk voor de oprichting van de Nederlandsche Zwembond (NZB), de latere KNZB. Zwemmen voor vrouwen was nog niet in zwang, maar met het opkomen van overdekte zwembaden kwam hierin verandering.

Het elementaire zwemmen

Aan het elementaire zwemmen wordt in het boek uitgebreid aandacht besteed. Het vormt niet alleen de grondslag van het zwemmen, maar het wordt ook als verzamelnaam gebruikt voor alles wat niet te rangschikken valt onder het het sportzwemmen.

Het is niet alleen het leren zwemmen, maar het betreft bijvoorbeeld ook de mannen, vrouwen en kinderen die op recreatieve wijze met zwemmen bezig zijn. Het aanleren van verschillende zwemslagen, maar bijvoorbeeld ook het aanleren van reddingsgrepen wordt vaak geleerd puur om op de hoogte te zijn van voortbewegingsmogelijkheden of zwemmend redden.

Speelse vormen worden ingezet om kinderen watervrij te maken. Veelal wordt er gebruik gemaakt van hulpmiddelen, drijvende en verankerde balken, tonnen en glijbanen. Zwemlessen worden gegeven door de zwembaden zelf, veelal met schoolzwemmen, hoewel dit nog steeds onvoldoende is geregeld.

Daarnaast zijn er de verenigingen die vele kinderen, maar ook oudere zwemmers het zwemmen leren en die ook een belangrijke rol spelen bij de zwemsport. Die verenigingen werken vaak met vrijwillige, gediplomeerde leerkrachten die met veel ijver hun taak verrichten.

Gebruik wordt gemaakt van de methode Bongertman of Wiessner. Zwemmertjes van alle niveaus zijn tegelijkertijd in de verschillende delen van het zwembad bezig. Beginnelingen hangen aan de hengel, drijven met bussen of zitten vast aan een touw. Het ontbreekt in Nederland alleen nog aan voldoende speciaal ingerichte zwembaden en plasvijvers voor kleuters.

Affiche uit de eigen collectie

Het diplomazwemmen vormt het sluitstuk van het zwemonderwijs. Diploma’s zijn er voor beginnelingen, voor meer gevorderden en voor vergevorderden. Al deze diploma’s zijn ingesteld door de KNZB in samenwerking met de overheidsinstanties.

Vaak wordt van het diplomazwemmen een afzwemfeest gemaakt. Het afzwemmen wordt dan bijvoorbeeld gecombineerd met een schoolzwemwedstrijd waaraan verschillende scholen deelnemen. Dit alles als afsluiting op het vak zwemmen en natuurlijk vooral ook om het zwemmen te promoten.

Schoolwedstrijden worden in het hele land georganiseerd aan de hand van voorschriften van de KNZB. Ook zijn er schoolzwemfeesten waarbij figuurzwemmen, komische nummers, pantomimes en dergelijke centraal staan.

Het schoolzwemmen

Iedere Nederlander zwemmer. Het zwemmen zou net als rekenen, schrijven en taal een verplicht vak moeten zijn. Maar dit hangt af van gemeentebesturen, schoolhoofden en gymnastiekleraren. Juist ook het veiligheidsargument (verdrinkingsgevaar) zou een belangrijke reden moeten zijn om dit in een wet voor te schrijven. Gelukkig wordt schoolzwemmen op steeds grotere schaal uitgevoerd.

Zwemmen met behulp van bussen

Het schoolzwemonderwijs is punt van studie geworden. Het betreft dan de twee eerder genoemde methoden, de natuurlijke methode (Wiessner) en de methode met gebruikmaking van hulpmiddelen (Bongertman).

Er zijn systemen bedacht waarbij een tiental kinderen tegelijk aan de hengel kunnen zwemmen. Bongertman heeft de drijfkurk tot uitgangspunt genomen en deze vervangen door op het lichaam gebonden blikken bussen. Deze of soortgelijke systemen hebben het voordeel, dat ze zich beter aansluiten bij het zogenaamde natuurlijke zwemonderricht.

De toepassing van dit natuurlijke zwemonderricht heeft een aantal voorgangers, hoofdzakelijk uit Duitsland, Amerika en Oostenrijk. De bekendste onder hen is wel de Oostenrijker Kurt Wiessner.

De voorstanders van de natuurlijke methode gaan er ook vaak toe over de schoolslag als leermiddel af te schaffen en daarvoor de crawlslag in de plaats te stellen, als meer overeenkomende met de natuurlijke bewegingen, die de niet-zwemmer in het water zal maken.

Zwemmen in binnen- en buitenland

Bad- en zweminrichting De Ruyterkade in Amsterdam (uit: The springboard in the pond: An Intimate History of the Swimming Pool)

In vroeger jaren bestond een zweminrichting uit niet meer dan een paar kleedhokjes al dan niet als drijvend bad in bijvoorbeeld een rivier, met een badmeester die weinig aandacht voor de zwemmers had. Nu is dat anders. Er zijn uitstekend en hygiënisch ingerichte zweminrichtingen gekomen met actief personeel. Open of overdekt of een combinatie van beide, strandbaden en natuurbaden.

In de landen rondom de Oostzee is het aantal strandbaden aanzienlijk. De zwembaden worden er buitengewoon goed schoongehouden. In Groot Brittannië is het land van de overdekte zwembaden. Inmiddels bestaan veel van deze baden al zo lang dat ze verouderd zijn.

Er zijn ook nieuwere baden bijgebouwd. De bezoekcijfers zijn echter gering. Dat is onder meer het gevolg van de gedeeltelijke sluiting tijdens de wintermaanden. Bijzonder aan het Britse zwembadwezen is het bestaan van de vele zweminrichtingen aan de stranden van de zeebadplaatsen.

Stade Nautique des Tourelles in Parijs (ansichtkaart op www.delcampe.net)

Parijs kent nog steeds haar Seine-baden. Deze zijn inmiddels wel gemoderniseerd en voorzien van zwemwater. Parijs kent ook verscheidene overdekte zweminrichtingen, die deels ondergronds zijn aangelegd.

Belangrijke wedstrijden worden gehouden in Stade Nautique des Tourelles, destijds gebouwd voor de OS van 1924. Ook in andere Franse steden worden moderne zweminrichtingen gebouwd. In het zuiden, bij de Middellandse Zee ligt de nadruk op wat kleedhokjes aan het strand.

Monaco beschikt over een groot en luxe 50 bij 18 meterbad, maar ook een tweede zwembad bestaande uit houten steigers met een klein bassin, maar wel met een 10-meter springtoren.

Vanwege het zachte klimaat zijn er alleen in het noorden van Spanje overdekte zwembaden. Aan de kusten van de Middellandse Zee bevinden zich grote complexen met combinaties van zwembassins en strandbaden. Door heel Spanje bevinden zich kleine zwembadjes, bescheiden betonnen bassins van 25 meter. 

Ook Zuid-Amerika kent zweminrichtingen, gezien de daar steeds sterkere ontwikkeling van het zwemmen en de zwemsport. In Argentinië heeft Buenos Aires een groot 50 meter bad met overdekte tribunes en een verlichtingsinstallatie, omdat het wedstrijdwezen zich grotendeels in de avond afspeelt.

New York City Pool (foto: Max Ulrich/N.Y.C. Parks Photo Archives 1938)

In de Verenigde Staten (VS) zijn er zwembaden in allerlei soorten. Van overdekte zweminrichting tot groot openbadcomplex, van primitief gelegenheidsbad tot onderdeel van een openbare speelplaats.

Zoals eerder gezegd beschikken de VS over veel plasvijvers. In de overdekte baden ontbreekt vaak de functie van badhuis, omdat zich in de meeste woningen een douchecel of badkamer bevindt. Naast openbare baden beschikken de VS over veel – niet vrij toegankelijke – zwembaden in hotels en bij grote sportclubs.

New York beschikt sinds 1921 over een reusachtig bouwwerk van 75 bij 33 meter. De zwembaden in de VS zijn in de meeste gevallen ook goed ingericht op het sportzwemmen. Daarmee lopen zij voor op andere landen, op Scandinavië na. Grote overdekte zwembaden zijn schaars en de overige overdekte zwembaden beschikken meestal niet over tribunes.

De ontwikkeling van de zwemsport houdt vaak nauw verband met de zwembadsituatie. Zo zijn er o.a. in Zwitserland en Finland slechts enkele overdekte zweminrichtingen. Deze landen kunnen niet meekomen op internationaal niveau.

In Oostenrijk beschikt Wenen over een prachtig overdekt zwembad met openschuifbaar dak. Voor de oorlog boodt het bad de beroemde service: uitkleden, douchen, zwemmen, terug in de cabine, overhemd gestreken, schoenen gepoetst, ondergoed gewassen en pak opgeperst. Wenen beschikt over nog een overdekte inrichting, het Amaliënbad. Dit zwembad kon 15.000 personen tegelijk aan. 

Hongarije heeft het zo ver in de zwemsport kunnen brengen door verschillende zwembaden in Boedapest. België bleef lange tijd achter door verouderde badjes. Inmiddels zijn er overdekte zweminrichtingen gebouwd in verschillende steden. In Indonesië zijn overal zwembaden beschikbaar van klein en primitief tot van flinke afmetingen. In Curaçao is een zweminrichting met gekoeld water.

Zwembad Zuiderpark in Den Haag (ansichtkaart uit de eigen collectie)

Terug in Nederland zijn inmiddels overal overdekte zweminrichtingen te vinden, ook in kleinere steden. Alleen qua tribunes blijven deze baden wat achter, met uitzondering van het Amsterdamse Sportfondsenbad-Oost.

Vermeldenswaard is het eveneens Amsterdamse Mirandabad met twee diepe bassins van 50 bij 25 meter. Daarnaast zijn er ook verschillende overdekte zwembaden die tevens over open baden beschikken. Deze baden zijn allen geschikt voor het schoolzwemmen. Voor het recreatieve zwemmen zijn er verschillende natuurbaden en strandbaden. Sportfondsenbad Haarlem is één van de zwembaden die beschikt over een golfslagbad.

Het zwemmend redden

Zodra er een tijd komt waarin iedereen kan zwemmen is alleen het redden van jonge kinderen en oude vandagen nog nodig. Helaas is het nog lang niet zo ver. Velen kunnen nog niet zwemmen, zelfs als hun beroep op of aan het water is.

Gelukkig zijn er zwemmers die deze mensen in nood kunnen redden. Zij moeten hiertoe wel zijn opgeleid en in staat zijn de verschillende grepen uit te voeren. Gelukkig worden overal ter wereld cursussen op dit gebied georganiseerd.

Ook wordt aandacht besteed aan het behandelen van bewustelozen. In Nederland bestaat al sinds 1767 de Maatschappij tot redding van drenkelingen. Zij belonen diegenen die medemensen hebben gered en al dan niet gereanimeerd.

Het was overigens aan de Nederlandse Bond tot het Redden van Drenkelingen voorbehouden om via de bij hem aangesloten brigades kennis van het zwemmend redden te propageren en redders op te leiden. Voor het werk op stranden zijn gespecialiseerde reddingsbrigades.

De Nelson-greep (uit: Waterspringen en zwemmen)

In de verschillende landen, waar het zwemmend redden georganiseerd is, geven de Bonden op dit gebied diploma’s uit. Geëxamineerd wordt zowel theoretisch als praktisch. Redders hebben naast de verschillende grepen kennis van de methode van Silvester en die van Laborde (methoden voor het reanimeren).

Helaas is er voorlopig nog geen hoop op een wijd en zijd verbreide zwemvaardigheid in Nederland en zeker niet in vele andere landen ter wereld. In ons land blijkt 2/3 van de dienstplichtigen niet te kunnen zwemmen.

Het snelzwemmen

Zolang de mens als denkend wezen bestaat, heeft hij de zucht gekend meer te presteren, sneller te gaan en hoger te stijgen dan zijn medemens. Op het moment dat hij of zij zijn kracht wil meten met anderen, is de wedstrijd geboren. Daarbij komen allerlei regels en voorschriften kijken om eerlijk spel te waarborgen en om overal in het land onder dezelfde voorwaarden te zwemmen. Hier zorgt de KNZB voor.

Andere landen hebben hun eigen zwembonden. Op internationaal vlak is er de Federation International Natation Amateur (FINA) die ervoor zorgt, dat alle voorschriften, die betrekking hebben op de wijze waarop gezwommen wordt en de wijze waarop de wedstrijdleiding dient op te treden, voor alle landen bindend zijn. 

Het zwemmen is verdeeld in verschillende slagen. Allereerst is er de schoolslag, die eerste slag die hier in het land geleerd wordt bij de zwemles. Als aparte slag wordt de butterfly (tegenwoordig: vlinderslag) genoemd. Zij mogen naar willekeur gebruikt worden indien het programma de schoolslag vermeld, met die vermelding dat er gedurende het zwemmen niet van slag veranderd mag worden. Butterfly was een demonstratieslag tijdens de Europese Kampioenschappen (EK) in 1947.

De rugslagstart

De derde slag is de crawlslag, die we ook al in oude tijden tegenkwamen. Het is de zwemwijze, die zich het meest aanpast bij de natuurlijke manier van voortbewegen in het water. Dat er grote snelheden mee kunnen worden gehaald, bewijst de Fransman Alex Jany, die de 100 meter in 55,7 sec. aflegt.

Als laatste is er de rugslag, het broertje van de borstcrawl. Soms treedt zij in de plaats van de borstcrawl, wat alleen toelaatbaar is, indien niet is voorgeschreven borstcrawl, maar vrije zwemwijze.

Daarnaast zijn er de estafettes, met 3, 4 of meer zwemmers. Er zijn afstanden als de 4 x 100 meter borstcrawl, de 3 x 100 meter wisselslag  (rugcrawl, schoolslag en borstcrawl) en de Zweedse estafette, waarbij diverse afstanden en zwemwijzen dooreen worden gebruikt.

Het startsignaal gebeurt met een fluitje of een schot. Overal ter wereld komen zwemmers en zwemsters bijeen om de krachten te meten, om kampioenschappen te behalen of om records te breken.

Het vrouwelijk geslacht neemt in Nederland een vooraanstaande plaats in, in tegenstelling tot het waterpolospel. Nederlandse dames hebben vele wereldrecords en Europese records gezwommen. Het zwemmen van een wereldrecord is nog geen enkele man gelukt. Hieronder een opsomming van de 14 zwemsters die één of meer wereldrecords op hun naam hebben staan:

Willy den Ouden

Daarnaast zijn de Hollandse zwemsters houder van het wereldrecord geweest op de 4 x 100 meter vrije zwemwijze en zijn zij houder van de wereldrecords 3 x 100 meter wisselslag en 3 x 100 yards wisselslag.

Waterpolo

Het hoofdstuk over waterpolo is voor een belangrijk deel geschreven als een fictieve wedstrijd. Ik zal daaruit de belangrijkste spelregels en andere regelingen samenvatten.

Het begint met de afmetingen van het waterpoloveld. De afstand tussen de doellijnen mag niet groter zijn dan 30 meter en niet kleiner dan 19 meter. Voor de breedte geldt een maximale breedte van 20 meter, terwijl de minimale breedte 8 meter is. Bij dameswedstrijden zijn de maximum mater 25 bij 17 meter. Het laatste wat nog aan maten moet voldoen is het goal, 3 meter breed en 90 cm hoog.

De wedstrijd start met 2 teams van 7 spelers die klaarliggen voor het fluitsignaal. De scheidsrechter werpt vervolgens de bal in het water. De wedstrijd kan beginnen. De bal mag niet van de eigen helft op het goal geschoten worden.

Zolang een tegenstander de bal niet heeft mag hij niet worden gehinderd. Als hij de bal vasthoudt is hij soort van vogelvrij, totdat hij de bal loslaat of tot de scheidsrechter fluit. De spelregels zijn belangrijk om de snelle beweeglijkheid van waterpolo te waarborgen.

Schot vanaf de rug

Uiteraard is het zaak om de leren bal in het goal van de tegenstander te schieten. Na een goal wordt de bal middenuit genomen. Bij een zware fout kan de scheidsrechter met zijn vlag aangeven dat de bal direct op het goal geschoten mag worden.

Indien de verdedigende partij de bal over de eigen doellijn heeft geworpen, dan wordt er door de tegenstander een corner genomen. Bij zware overtredingen volgt een uitsluiting en/of een strafworp van de 4-meter lijn. Er wordt in totaal 4 x 7 minuten gespeeld met telkens 3 minuten rust.

In ons land wordt er in vrijwel elk dorp en stad waar een zwembad is waterpolo gespeeld. Honderden zeventallen spelen jaar in jaar uit in competitieverband.

Ook vrouwen en meisjes spelen waterpolo. Helaas is dit in het buitenland zeldzaam, behalve in Engeland. Herenwaterpolo vindt overal ter wereld plaats. Waterpolo wordt gespeeld door jongens en meisjes vanaf 14 jaar. Het is ook een echte kijksport.

De 1e teams van verenigingen hebben vaak een trouwe schare supporters. Competities worden in enigerlei vorm gespeeld in Engeland, Frankrijk, Hongarije, en Zweden en voor de oorlog in Duitsland. In België is er een competitie-opzet die gelijk is aan de onze. Nergens ter wereld spelen er, verhoudingsgewijs zoveel zeventallen als in Nederland.

Naast de competitie zijn er de verschillende toernooien op niveau, op leeftijd en ook internationaal. Zo is er de Utrechtse polodag die elk jaar 120 zeventallen trekt. Soms wordt er een waterpolowedstrijd gespeeld als afsluiting van zwemwedstrijden of zwemfeesten.

Veel wedstrijdzwemmers besluiten om te gaan waterpoloën. Wellicht dat daardoor de achterstand die wij op internationaal niveau op het baanzwemmen bij de heren hebben, kan worden verklaard.

Schoonspringen

Training voor het kampioenschap schoonspringen

De Engelsen en Amerikanen spreken over diving, de Fransen praten over plongeons, maar wij in Nederland noemen het schoonspringen. De bedoeling van schoonspringen dat men zwevende door de lucht als vanzelf schone lijnen gaat vormen. In de praktijk is dat echter vaak niet het geval.

Hoe het wel kan hebben de springwedstrijden op de Olympische Spelen van 1928 in Amsterdam bewezen, waar negens en zelfs tienen door juryleden werden getoond en waar springers als de Amerikanen Desjardins en Galitzen en de Egyptenaar Simaika erg mooi sprongen. Datzelfde deed het kleine meisje Marie Gestring op de OS van 1936 in Berlijn.

De naam van de enkele jaren geleden overleden Joop Stotijn valt, als iemand die het publiek kon ontroeren. De Fransman R. Mulinghauzen en de Hollander Hannes Haasman komen hier dichtbij.

De ideale springer beschikt over een mooi en slank lichaam. Er is bijna geen tak van sport,  die een zo afgebroken en jarenlang voortgezette training eist, als juist het schoonspringen. Twee uur per dag oefenen en dat dag in dag uit.

Talrijke teleurstellingen overwinnen, de angst verstoppen, het zelfvertrouwen tevoorschijn halen, het eindeloos werken aan het verdrijven van kleine fouten en het soms uitzichtloze van het oefenen uitbannen, dat is de training van een schoonspringer.

Wat de schoonspringer laat zien is vastgelegd in cijfers en tabellen. De reglementen vertellen hoe het wel en hoe het niet mag. Er is een keur aan verschillende sprongen beschreven. Bijna al deze sprongen kunnen op drie verschillende wijzen worden uitgevoerd, gestrekt, gehoekt en gehurkt.

Zodra een sprong is gemaakt geeft de scheidsrechter, het hoofd van de jury een fluitsignaal, waarop alle beoordelaars hun cijfer opsteken. Bij internationale wedstrijden zijn er 7 die op hun springstoel zitten. Bij belangrijke wedstrijden zijn dit er 5 en bij eenvoudige wedstrijden wordt volstaan met 3 juryleden.

Bij meer dan 3 juryleden wordt het hoogste en laagste cijfer geschrapt. Aan de hand van een tabel wordt een cijfer opgezocht, ontstaan door het gemiddelde van de gegeven cijfers te vermenigvuldigen met de moeilijkheidsfactor van de sprong, van 1 tot 2,7. Bij 5 en 10 meter sprongen geldt een maximale moeilijkheidsfactor van 2.4.

Training voor het kampioenschap schoonspringen

Helaas wordt het torenspringen in ons land niet of nauwelijks beoefend, omdat er slechts 1 beschikbare springtoren is, waarbij de waterdiepte onvoldoende is.

In het buitenland en wel zeer in het bijzonder in Scandinavische landen, heeft men ingezien hoe groot de waarde van torenspringen is voor het wekken van de publieke belangstelling voor de zwemsport en daar in het Noorden kent men nauwelijks een zwembad – hetzij overdekt of open – dat niet in het bezit is van een springtoren met vast platform.

Zwemfeesten zonder een demonstratie of een wedstrijd in het torenspringen zijn daarbij vrijwel ondenkbaar.

En tot slot nog een interessante waarneming van de schrijvers: Van de kant van andere sportzwemmers wordt vaak neergezien op de prestaties van de schoonspringers. Het publiek toont zich vaak afkerig van hetgeen op de plank geboden wordt, maar zeer zeker zal dit niet het geval zijn, indien de kwaliteit van het springen opgevoerd kan worden op allerlei  punten. Het lijkt erop dat schoonspringen nog in de kinderschoenen staat.

Zwemwedstrijden

Zwemwedstrijden hebben waarschijnlijk altijd bestaan, maar zwemwedstrijden in de zin van de gereglementeerde krachtmeting zijn een product van de 19e eeuw.

Anders dan bij sporten als voetbal, tennis (VS) en wielrennen (België) kent het zwemmen vrijwel geen professionals. Die enkele beroepszwemmers zijn vaak in hun beroepsbezigheden aan zwembaden verbonden, bijvoorbeeld door het geven van zwemlessen.

In Engeland zijn enkele beroepszwemmers die voorstellingen geven bij zwemfeesten in het schoonspringen in acrobatische vorm. De tak van sport is ook niet spectaculair genoeg om de grote massa in haar vrije uren voldoende waar voor haar geld te geven, d.w.z. spanning en sensatie.

Start wedstrijdzwemmen

Als hier in het land 500 bezoekers komen bij belangrijke zwemwedstrijden  is men zeer tevreden, indien er 1.000 komen is men enthousiast en indien in een grote stad een eerste klasse waterpolowedstrijd bezocht wordt door meer dan 50 willekeurige bezoekers, dan is het mooi.

Deze stand van zaken heeft zijn nadelen, omdat de zwemclubs en de zwembonden nagenoeg permanent in geldnood zitten. Hierdoor komt een deel van hun taak; sportbeoefening gericht is op de verbreiding van de zwemkunst voor het algemeen welzijn, te vaak in het gedrang.

Die amateuristische aard zorgt ervoor dat de leden van de zwemclub zelf allerlei werkzaamheden moeten verzorgen die nodig zijn om zwem- en waterpolowedstrijden te kunnen houden. Dit geldt niet alleen voor gewone nationale wedstrijden of voor de normale waterpolocompetitie, het geldt evenzeer voor grote internationale zwemfestijnen.

Voor dat laatste is vaak wel veel belangstelling, maar niet meer dan enkele 1.000-en bezoekers. Tijdens de OS van 1928 in Amsterdam kwamen op elk van de 15 ochtenden of middagen 3.300 bezoekers.

De 3-landen ontmoeting Holland-Denemarken-Zweden in 1946 in Amsterdam gehouden, leverde, ondanks de zeer hoge kwaliteit van de geboden sport, een bedroevend beetje bezoekers op, net als bij een waterpolo landenwedstrijd in datzelfde jaar. In veel gevallen moeten de landen of deelnemers aan wedstrijden (een deel van) hun eigen kosten betalen.

De competities in ons land kennen tal van variaties: de onderlinge wedstrijden, de kringwedstrijden (uitsluitend voor KNZB-leden uit een beperkt gebied), de nationale wedstrijden en de internationale ontmoetingen.

Een typisch Nederlandse wedstrijdvorm is die over de lange baan in kanalen, meren of de zee (tegenwoordig open water zwemmen). Beroemde wedstrijden zijn de overtocht van de Schelde tussen Breskens en Vlissingen, de 3 kilometer wedstrijd in de haven van Nijkerk en, voorheen, de zeewedstrijd in Zandvoort.

Het water in!

Over het algemeen hebben wij Hollanders een voorkeur voor korte banen en het doorsnee programma kent dan ook veel meer korte afstanden. Het slot van het geijkte wedstrijdprogramma is de waterpolowedstrijd, zonder welke een zwemfeest ondenkbaar is.

Om alle soorten wedstrijden behoorlijk te laten verlopen, heeft de KNZB een reglement gemaakt, waarin alles omschreven staat om een goed verloop te waarborgen.

Meestal worden de wedstrijden in 25 meter baden gezwommen. De nationale kampioenschappen echter, dienen, net als de belangrijkste internationale ontmoetingen, te worden gezwommen in een 50 meter bad.

Internationale wedstrijden worden vaak opgeluisterd door een radio-reportage om het thuisfront mede in spanning te zetten gedurende de race. Bij het EK in 1947 in Monaco waren er tal van radio-verslaggevers uit tal van landen aanwezig.

Zwemmers die hun land vertegenwoordigen krijgen iets meer te zien dan hun eigen vertrouwde omgeving. Daarvoor hoef je geen deelnemer te zijn van een grote internationale wedstrijd; ook als lid van een vereniging kan men hetzelfde – zij het in mindere mate – ervaren door met de club de landsgrenzen over te steken.

Hierbij wordt de zogenaamde uitwisselingsgedachte toegepast. De bezoekende deelnemers logeren hij leden van de ontvangende verenigingen. Dit soort uitwisselingen gebeurt veel met Engeland en België. Zeker moet dit, meer dan een eenvoudig bezoek aan een land, waar men als vreemdeling verblijft, een middel zijn om meer begrip te krijgen van elkanders eigenschappen en waarden.

Strijd op de 200 m.

Tot besluit nog enkele bijzondere internationale wedstrijden in de winter. Londenaren houden dan een zwemwedstrijd in de Serpentine, terwijl die Fransen een vergelijkbare wedstrijd in de Seine houden.

De Belgen in Antwerpen hebben een speciale club, de IJsberen genaamd, die in de wintermaanden hun activiteiten in open water houden. Daarnaast zijn er grote open water wedstrijden in Bridgeport bij New York (21 km) die in 1924 werd gewonnen door Cor Zegger. België kent de beroemde wedstrijd Damme – Brugge. In Frankrijk de wedstrijd Villefranche-Nice (8 km) langs de Middellandse zeekust ook ooit gewonnen door Cor Zegger.

De meest beroemde wedstrijd in Frankrijk is de Traversée in de Seine, waar niet alleen de persoonlijke prestatie geldt, ook is er een groepswedstrijd (3 zwemmers per land, wier prestaties bijeengeteld de uitslag bepalen).

Beroemde zwemmers

De eerste beroemde zwemmer was in Griekse Oudheid. Leander zwom iedere avond 3 km. om bij Hero de priesteres te kunnen zijn. Helaas kwam er een dag met woeste golven waardoor Leander verdronk en Hero zich van verdriet van een rots in zee wierp.

A.M. Harthoorn en J.D. Bloemen
Piet Ooms

Twee Amsterdamse zwemmers die in de jaren voor 1900 niet opzagen tegen flinke afstanden en die tot de Europese top behoorden. Bloemen was meer gespecialiseerd in de rugslag. Lange jaren hebben zij tweeën successen behaald. Vergeleken nu (1948) waren hun tijden niet geweldig. Zowel Bloemen als Harthoorn was afgevaardigde in het buitenland van de NZB, maar ook van hun eigen club AZ.

Piet Ooms, lid van DJK, verbeterde in ons land jaren achtereen de tijden op alle kampioenschappen die er op de vrije slag maar te behalen waren. Internationale vermaardheid behaalde hij op de lange baan. Driemaal deed hij mee in Londen. De eerste keer was hij nog 2e, maar de 2e en 3e maal kwam hij als 1e aan. Ook won hij 3x de Parijse Traversée, in 1909, 1910 en 1911. Als er geen wedstrijden waren zwom hij lange afstanden voor zijn plezier.

Johnny Weismuller
Johnny Weismuller

In 1924 op de OS van Parijs is Weissmuller al veelvoudig wereldrecordhouder en zwom hij de 100 meter vrije slag onder de minuut. Tijdens de Spelen wint hij met gemak de 100 meter, maar heeft hij op de 400 meter nog enige concurrentie van Borg (zie hieronder) en Charlton.

Toen Weissmuller in 1928 op de OS van Amsterdam kwam, had hij de wereld verbaasd door een serie van zijn eigen wereldrecords in 1927 nagenoeg allen om zeep te helpen. Het duurde in veel gevallen nog jaren voordat deze records verbeterd zouden worden.

De glansperiode van Weissmuller duurde van 1922 tot 1928 toen hij de 100 meter in Amsterdam verbeterde. Weissmuller probeerde het daarna als trainer, maar kwam al snel in de filmwereld terecht, waar hij verschillende malen de rol van Tarzan vervulde.

Van Johnny Weissmuller verscheen in 1930 de Engelstalige autobiografie Swimming the American Crawl.

Arne Borg
Arne Borg

Arne Borg was een tijdgenoot van Weissmuller en Charlton. Borg viel vooral op door zijn optreden naar buiten, door zijn onverwachte handelingen, door zijn onverwachte recordverbeteringen, door de sensatie, die hij met zich meevoerde als een deel van zichzelf.

Borg was een relatief magere man, die niet mooi zwom, maar wel hard. Hij zwom alle afstanden, maar hij was vooral een man van de lange baan. De ene keer maakte hij er een potje van, terwijl hij een andere keer de sterren van de hemel zwom.

Borg was een avonturier en zwom over de hele wereld. Hij demonstreerde er of hij verbeterde wereldrecords. Net als Weissmuller verbeterde hij in 1922 zijn eerste wereldrecord en in 1927 zwom hij voor het laatst een nieuw wereldrecord op de 1500 meter. Later in 1929 verbeterde hij in Australië het wereldrecord op de 1000 yards. In 1929 werd hij beroepszwemmer.

Van Arne Borg verscheen in 1927 de autobiografie Hoe ik rond de wereld zwom.

Willy den Ouden

Op 13-jarige leeftijd debuteert zij op de OS van Los Angeles, waar Den Ouden in de serie een wereldrecord zwom en uiteindelijk een zilveren medaille haalde. In 1933, 1934 en 1935 verbeterde zij een aantal wereldrecords. In 1936 werden haar wereldrecords verbeterd door Ragnild Hveger, behalve het nieuwe record op de 100 meter.

Zij heeft de zware druk van de favorietenrol niet aangekund. In 1936 verdwijnt zij langzaam maar zeker van het toneel. De oorlog kwam en dat heeft haar aan het zwerven gebracht. Zij woont nu als getrouwde vrouw in Zweden. Eigenlijk is zij de enige zwemster uit dat tijdperk waarvan de naam bij menigeen is blijven hangen

Alex Jany
Alex Jany

Het idool van Frankrijk,  de reus met de grote handen en voeten, die tot de meest wonderbaarlijke prestaties in staat is. Hij is pas een paar jaar op internationaal niveau actief en zijn prestaties zijn verbijsterend.

In 1947 verbetert Jany tijdens de EK in Monaco het wereldrecord op de 400 meter vrije zwemwijze. Een dag later verbeterde hij het wereldrecord op de 100 meter. Ook op de 200 meter zwom hij in de estafetteploeg een wereldrecord. Toch blijft hij twijfelen aan zijn eigen kunnen.

Nel van Vliet en Karin Harup

Van Vliet is een echte schoolslagzwemster die wereldrecords heeft gebroken. Dat is de Deense rugslagzwemster nooit gelukt. Dat laatste kwam ook door de zeer scherpte tijden op die records door Cor Kint.

Harup heeft wel de vechtlust die bij Van Vliet ontbreekt. Van Vliet kan de druk van de wedstrijden niet aan. Haar records heeft zij gezwommen in het vertrouwde zwembad in Hilversum, waar zij in 1946 en 1947 alle wereldrecords op haar naam bracht.

Dochter Silvia Koudijs schreef kort na de dood in 2006 van haar moeder Nel van Vliet de biografie Intrekken, Wijd, Goud: (maar het is niet alles goud wat blinkt). Het betreft een privéuitgave.

Beroemde polospelers

Henri Padou
Henri Padou

Als jonge gast speelde hij het spel in 1919 en als een man van tegen de 50 speelde hij nog steeds. Ondanks het feit dat Padou vader was en eigenaar van een slagerij heeft hij jarenlang gespeeld.

Hij bezat soepelheid maar ook snelheid, die ervoor zorgde dat hij ook als snelzwemmer op nationaal niveau wedstrijden en kampioenschappen heeft veroverd. Maar als polospeler behoorde hij tot één der besten, één van de meest veelzijdigen van de wereld. Hij voelde het spel aan, rook elke situatie en wist wat er achter hem speelde. Kortom: een natuurlijk spelbegrip.

Hij speelde lang in het 7-tal. Hij paste in 1946 even goed als in 1920. Hoewel hij meer achter dan voor heeft gespeeld, was hij zo veelzijdig dat hij tijdens zijn polo-carrière op alle mogelijke plaatsen heeft gespeeld.

Met zijn geliefde club, Les enfants de Neptune heeft hij 24 maal het kampioenschap van Frankrijk behaald. In totaal was hij 110 maal afgevaardigd als speler bij internationale wedstrijden. Slechts éénmaal werd er een 1e plaats behaald; op de OS van Parijs in 1924.

Han van Senus
Affiche OS 1928

De dokter uit Capelle aan den IJssel, die ondanks zijn praktijk toch tijd kon vrijmaken als aanvoerder van het Nederlands 7-tal. Net als Padou was Van Senus een verenigingsman. Hij speelde bij De Maas in Rotterdam.

Hij is 1 van 4 broers. Drie van hen, Han, Piet en Roel hebben ook gespeeld in het Nederlands 7-tal. Ook zijn er jaren geweest dat zij gevieren in het 1e team van De Maas speelden, totdat broer Roel de overstap maakte naar UZC.

Het waren geen gloriejaren voor het Hollandse 7-tal. De voorbereiding was slecht, de beste spelers werden bijeengeraapt en speelden een paar oefenwedstrijden. Hij was technisch goed, maar het belangrijkste was dat hij begreep, hoe gespeeld moest worden.

Zijn hoogtepunt is zeer de OS van 1928 in Amsterdam. Dit hoogtepunt was tevens zijn afscheid, omdat zijn maatschappelijke taak niet meer te combineren was met het waterpolo. Sinds 1922 speelde hij in totaal 15 interlandwedstrijden.

Frans Kuijper
Frans Kuijper (foto: h2opolo.be)

Speler van de Dolfijn in Amsterdam waarvan de capaciteiten vooral te vinden waren in zijn inzichten en de kracht dit om te zetten in daden. Hij beschikte dan ook minder dan Van Senus over een natuurlijke aanleg. Hij speelde in het 1e team van de Dolfijn en vormde daar in 1926 een sterk onderdeel van de achterhoede. Hij nam de in die tijd niet gebruikelijke stap om aan het gehele spel mee te doen.

Kuijper was daarnaast ook een goede open water zwemmer. Hij heeft van 1926 t/m 1931 in totaal 9 wedstrijden in het Nederlands team gespeeld. In 1935 neemt hij de training van het Nederlands 7-tal op zich. Hoewel hij met dit team geen grote triomfen heeft behaald, heeft hij het Nederlands 7-tal uit het moeras gehaald en als hoogtepunt een 3e plaats behaald op het EK in 1938 in Londen.

Joseph Pletinckx en Johan Cortlever
Joseph Pletinckx in 1922 (foto: Wikipedia)

Pletinckx komt uit de tijd toen hij als mid-achter van het Belgische 7-tal jaren geleden successen wist te behalen, maar het was ook een tijd waarin het minder ging. Het was in 1910, dat de Belgen de Hollanders kraakten, en waarbij aan Hollandse zijde Cortlever de mid-achterplaats bezette.

Cortlever is echter meer een verenigingsman. Zijn liefde ging allereerst uit naar het Y in Amsterdam. Hij was een voortreffelijke speler voor de Nederlandse ploeg, tot hij in 1922 een ernstige ziekte kreeg.

De interlands die hij speelde waren allen tegen België. Pletinckx komt in België uit voor CNB, waarmee hij 20 maal het kampioenschap behaald. Pletinckx heeft als international tegen alle in Europa spelende waterpoloploegen deelgenomen.

Kroon op zijn carrière was de reis die het Belgische team naar Zuid-Amerika maakte. Tevens voerde hij zijn ploeg in 1922 naar de overwinning op het grote toernooi van Rio de Janeiro.

De Hongaren

Het is eigenlijk ondoenlijk om bij de Hongaren de beroemde spelers eruit te halen, maar toch zijn er enkelen, die boven de grote massa uitstaken. Allereerst was daar Olivér Halassy, met het geamputeerde linkerbeen en één van de grootste spelers die Hongarije ooit heeft voortgebracht. Hij was overal in het veld te vinden, met een vaardigheid die – gezien zijn gebrek – wonderbaarlijk genoemd mag worden. Na 1928 en tot 1937 heeft hij de Hongaarse kleuren verdedigd.

Het gouden team van Hongarije op de Olympische Spelen van 1936 in Berlijn (www.waterpololegends.com)

Jhon Nemeth is zijn tijdgenoot geweest, maar hij heeft het ook langer volgehouden, want in 1939 was hij nog van de partij bij het toernooi om de Horthy-bokaal in Doetinchem. Hij was midvoor en tegelijkertijd was hij de ziel en leider van de aanval.

Voor alle Hongaarse spelers gold het tot in de perfectie uitvoeren van het beginsel: de zwemmende, beweeglijke ploeg. Heel de waterpolowereld heeft dit principe van de Hongaren afgekeken.

Als 3e is er Jenö Brandy. Hij was een van de jongeren, maar speelde toch al op de OS van 1936 in Berlijn en hij speelde nog in Monaco tijdens het EK in 1947. Hij had een natuurlijke aanleg als vleugelvoorspeler. Als 4e is er de keeper Istvan Mezei. Ondanks het feit dat er onder zijn tijdgenoten veel goede keepers waren, stak hij met kop en schouders boven de anderen uit.

Fernand Isselée en Aldo Ghira
De jonge Aldo Ghiro

Twee midvoor spelers, de eerste een Belg, de tweede een Italiaan. De Belg kan spelen en heeft gespeeld op alle plaatsen, terwijl Ghira zich steeds heeft beperkt tot de midvoorplaats.

Ghira is atletisch, linkshandig, technisch bijna volleerd, handig en snel reagerend. Ook met zijn rechterhand kan hij schieten, hetgeen menige tegenstander tot wanhoop heeft gebracht. Isselée is wat dik is, maar beschikt over een groot natuurtalent. Hij beweegt zich geweldig lenig en soepel door het water.

Ghira speelde in 1939 zijn eerste landenwedstrijd en later dat jaar is hij op het toernooi in Doetinchem. Isselée is hier ook van de partij, maar zijn grote vorm komt pas na de Tweede Wereldoorlog. Hij weet zijn tegenstanders steeds op allerlei wijzen te verrassen. Door het ontbreken van de beweeglijkheid van zijn ploeg is hij, anders dan Ghira meer een individualist. Isselée speelde ook in de Europese A-ploeg, maar hier presteerde hij minder

Cor Braasem
Cor Braasem

Deze 24-jarige jurist hoort tot de beste spelers ooit door Holland voortgebracht. Niet door zijn techniek, snelheid en kracht blinkt hij uit, maar door zijn positiegevoel. Braasem weet precies waar de bal in het spel zal zijn, waar zijn medespelers liggen en waar de ruimte in het veld is om zijn rushes te maken.

Dat dit niet altijd perfect gaat, geeft aan dat hij nog lang niet aan de top van zijn kunnen is. Voor zijn positiegevoel beschikt hij over grote beweeglijkheid, gestimuleerd door een grote reactiesnelheid. Hij is speler bij het Haagse ZIAN, uitmuntend speler in het Nederlands elftal en een groot speler in het eerste Europese zevental.

In 1953 schreef Cor Braasem samen met Gerrit Bijlsma een verslag de reis naar Italië met het Nederlands zevental, waar zij deelnamen aan een toernoooi met de 6 beste landen van de wereld. De uitgebreide beschrijving van het boekje Rondom de Trofeo Italia vind je hier.

De zwemsport in het buitenland 

Affiche EK 1947 (waterpololegends.com)

In dit hoofdstuk passeren een keur aan zwemmers en zwemsters de revue. Te veel om allemaal te vermelden. Daarom beperk ik mij tot de belangrijkste namen.

Maar eerst volgt een interessant feit: lang niet alle landen die met een talrijke bevolking zijn, blinken uit in zwemmen. Kleine landen als Denemarken en Nederland kunnen zich bij het dameszwemmen meten met een land als de VS. Diezelfde VS nemen een eerste plaats in bij het herenzwemmen, maar worden op de hielen gezeten door Hongarije en Zweden.

De rol van Zweden vond jarenlang zijn oorsprong in de prestaties van Arne Borg. Op het EK van 1947 werd Zweden 3e in het puntenklassement. Een belangrijke kracht is Per Olof Olssen, maar hij wordt bijgestaan door een heel legertje talenten.

De Hongaren behaalden hier de 1e plaats, onder meer door de prestaties van György Mitro. In het verleden hebben zij steeds zwemmers van formaat voortgebracht. Tijdens de OS hebben de Hongaren minder gepresteerd, met als uitzondering de winst op de 100 meter vrije slag op de OS van 1936 in Berlijn, waar Ferenc Czik 57.6 noteerde.

Per Olof Olsson, Martin Lundén, Per Olof Östrand en Olle Johansson winnaars 4 x 200 meter vrije slag EK 1947 (Wikimedia commons)

Op het gebied van waterpolo was Hongarije heer en meester. Sinds 1928 blinken zij uit, hoewel zij in dat jaar door een onjuiste beslissing van de scheidsrechter de 1e plaats op de OS van Amsterdam verloren. Tot 1939 wonnen zij op alle grote internationale toernooien, inclusief de beide Spelen. Nu, na de Tweede Wereldoorlog, is de ploeg wat teruggezakt, maar behoren zij altijd nog tot de beste van de wereld.

Inmiddels zijn de Zweden in kwaliteit boven de Hongaren uitgekomen. Maar of zij dit kunnen volhouden is nog maar de vraag. Wel is duidelijk dat Arne Borg de aanjager is geweest van de Zweedse zwemsport. Voor de huidige vooruitgang zijn diverse zwemmers verantwoordelijk. Dit manifesteerde zich vooral met de winst op de 4 x 200 meter tijdens het EK van 1947.

Jean Taris (Wikipedia)

Ook de Franse zwemsport ontwikkelt zich in de breedte, maar aan de top zie je slechts een enkeling terug. Jean Taris, die wereldrecords heeft bezeten op alle afstanden van 300 tot 800 meter en die op de OS in Los Angeles zilver won op de 400 meter.

Dan was er Alfred Nakache die het wereldrecord bezat op de 200 meter schoolslag totdat di in 1946 Joe Verdeur uit de VS met de vlinderslag werd verbeterd. Frankrijk presteerde eerst prima bij het waterpolo, zoals het behalen van de titel op de OS van 1924 in Parijs. Daarna ging het langzaam minder.

Op dit moment (1946) beschikken de Fransen over de ster Alex Jany (zie onder het hoofdstuk Beroemde zwemmers voorheen en thans), die de ‘s-werelds snelste is geworden op de 100 en 400 meter.

Duke Kanahamoku (Wikipedia)

De Engelsen doen het aardig in de breedte, echter door de verouderde zweminrichtingen lijken de ontwikkelingen te stagneren. Voorheen presteerde Engeland ook goed bij het waterpolo, met als hoogtepunt de titel op de OS van 1920 in Antwerpen. Daarna ging het bergafwaarts. Inmiddels hebben ze weer een zwemtroef met Roy Romain, die op het EK van 1947 in Monaco de winst pakte op de 200 meter vlinderslag.

Sinds de OS van 1908 zijn de Amerikaanse zwemmers in opkomst. De eerste was Daniels die in 1908 in 1.05,3 noteerde. Dan volgt er een hele rij met Duke Kanahamoku als uitblinker in Stockholm (1912), Antwerpen (1920) en ook in Parijs (1924) behoorde hij nog tot de besten.

Dan was er natuurlijk Johnny Weissmuller (zie onder het hoofdstuk Beroemde zwemmers voorheen en thans) en Peter Fick, die vlak voor de OS van 1936 in Berlijn het wereldrecord aanscherpte tot 56.4. Op de OS echter werd hij verslagen door de Hongaar Ferenc Czik en moest hij zich tevreden stellen met een 4e plek.

Dan is er de rugzwemmer Adolph Kieffer wiens naam niet alleen blijft voortleven omdat hij in 1936 het wereldrecord vestigde op de 100 meter rugslag, maar ook omdat hij een manier van keren heeft bedacht, die naar hem het Kieffer-keerpunt werd genoemd.

Ragnhild Hveger (Wikipedia)

Ook het sportzwemmen in andere landen is in opkomst. Egypte heeft uitstekende springers, zwemmers en polospelers en ook de landen van Midden- en Zuid-Amerika hebben grote vooruitgang geboekt, ook juist in de periode dat de VS en Europa verwikkeld waren in de Tweede Wereldoorlog. Ook het waterpolospel ontwikkelde zich al vroeg in deze regio’s. Wel werken ze er met een eigen set spelregels, wat een gevaar van isolement met zich meebrengt.

Maar ook het sportzwemmen door de dames begint in die landen meer en meer terrein te winnen. Reeds in 1936 veroverde de Argentijnse Jeanette Campbell op de OS van Berlijn de zilveren medaille.

Naast de VS zijn het bij de dames ook de kleine landen die de dienst uitmaken. Eerst waren er de dames van ons eigen land en later kwam Denemarken aan bod, allereerst in 1936 met Ragnhild Hveger die het wereldrecord op de 440 yards verbeterde. In Berlijn moest zij Rie Mastenbroek op de 400 meter voor laten.

Dan volgen er nog een aantal Deense sterren met als absolute topper Karin Harup, de rugslagzwemster, de specialiste op de 400 meter en één van de besten op de 4 x 100 meter. Die estafetteploeg beschikt sinds 1938 over het wereldrecord in een tijd van 4,27.6. Op de EK’s van Londen in 1938 en Monaco in 1947 veroverden zij de Bredius beker (sinds 1934 de prijs voor het beste damesteam).

Het merkwaardige verschil bij het dameszwemmen tussen Denemarken en Zweden, is dat eerstgenoemde land beschikt over een smalle en laatstgenoemde juist beschikt over een brede basis.

Marjorie Gestring (Alchetron.com)

Overeenkomstig is de grote belangstelling voor het torenspringen. Reeds op de OS in Londen van 1908 waren alle prijzen bij het torenspringen voor Zweden en in 1947 werd de Deen Thomas Christensen kampioen, terwijl daarvoor tal van keren Zweedse of Deense springers en springsters tot de besten op verschillende kampioenschappen behoorden. De VS echter is heer en meester in deze discipline, met namen als Georgia Coleman, Dorothy Poynton en de jonge Marjorie Gerstring.

Ook op het gebied van baanzwemmen deden de Amerikaanse meisjes het uitstekend, hoewel ze soms de Deense en Hollandse zwemsters moesten laten voorgaan. Op de Spelen van 1920 in Antwerpen en 1924 in Parijs gaven zij de toon aan, terwijl in 1928 in Amsterdam er enige kentering kwam door Engelse concurrentie en het begin van Nederlandse.

In latere jaren nam de concurrentie alleen maar toe. Zij moesten namen als Martha Norelius, Helene Madison, Josephine Mc Kim en Eleanor Holm missen. Tegenwoordig is het land weer in opkomst met zwemsters als Ann Curtis. Het is merkwaardig dat de Amerikaanse dames nooit over goede schoolslagzwemsters hebben beschikt.

Helene Madison met Johnny Weismuller (Wikipedia)

Naast Zuid-Afrika en Australië heeft Engeland steeds een goede plaats ingenomen op het gebied van de dameszwemsport. Een van de bekendste Engelse zwemsters was Joyce Cooper, die op het EK van 1927 in Bologna in de finale van de 100 meter vrije slag dezelfde tijd zwom als de Nederlandse Marie Vierdag. Ze was té uitgeput om over te zwemmen en verloor daarmee de titel. Overigens pakte ze wel goud op de 4 x 100 meter door de Nederlandse vrouwen net voor te blijven.

In tegenstelling tot de eerdergenoemde landen blijven België en Frankrijk achter. Wel heeft België in de 20-er jaren in E. van den Bogaert een wereldrecordhoudster gehad op de schoolslag en is op dit moment Fernande Caroen op de vrije slag in opkomst.

Behalve door de Nederlandse dames, wordt het waterpolospel in andere landen nauwelijks beoefend. Voor de oorlog deed Duitsland er nog iets aan, hoewel zij in 1926 werden afgedroogd door hun Nederlandse tegenstanders.

Engeland heeft nooit een team op niveau kunnen voortbrengen en in landen als Frankrijk, België en Denemarken wordt er helemaal niet gewaterpoloëd. Voorlopig staat Nederland hierin dus alleen.

Als scheidsrechter door binnen- en buitenland

Ben Planjer (uit: Lang leve zwemmen: 125 jaar KNZB)

In dit hoofdstuk doet schrijver Ben Planjer uit de doeken waaraan een goede scheidsrechter (zou) moet(en) voldoen. Hij doet dit aan de hand van zijn vele ervaringen op regionaal maar zeker ook op internationaal gebied. Om leiding te kunnen geven moet een scheidsrechter bijzondere gaven bezitten, want buiten de vanzelf sprekende kennis van de spelregels wordt van hem ook gevraagd: eerlijkheid, tact en inzicht in de psychologie van spelers en publiek.

Om in aanmerking te komen om in de hogere regionen te mogen fluiten, moet vaak een harde leerschool worden doorlopen. Het vak van waterpoloscheidsrechter is extra moeilijk, omdat veel overtredingen onder water gebeuren. Aan de hand van de bewegingen  van de spelers moet hij kunnen constateren, welke fouten er gemaakt worden. Daarnaast kan een scheidsrechter een wedstrijd maken of breken.

Vroeger volgden oude- of actieve spelers een klein mondeling examentje waarmee zij aangesteld werden als scheidsrechter. Tegenwoordig wordt er meer zorg aan opleiding en examen besteed en worden door allerlei cursussen en lezingen de scheidsrechters de nodige kennis bijgebracht.

De autoriteit van de scheidsrechter wordt mede vaak gedragen door zijn wijze van optreden. De ene keer is hij streng, de andere keer welwillend. Hiermee moet hij het spel in de juiste banen leiden, zodat na afloop de spelers kunnen zeggen: we hebben fijn gespeeld. De schrijver memoreert hierna een drietal voorvallen bij het leiden van wedstrijden.

Belevenissen van het Nederlands zevental

De Nederlandse waterpoloploeg in 1926 tegen Duitsland. Staande v.l.n.r.: Fr. Kuyper, A.H. van Senus, C.C. Leenheer, A.H. Goedings, H. Minnes. Zittend v.l.n.r.: R.C. van Senus, A.C. Slop, P. v.d. Velden, Jr. J. Köhler (uit: Veertig jaren waterpolo 1901-1941)

Het Nederlands 7-tal wordt gevormd door het samenvoegen van de 7 beste spelers van Nederland. Dat was het standpunt van 1906 tot 1934. Een slecht uitgangspunt, want er werd vrijwel alleen maar verloren.

Vanaf 1935 vindt er een kentering plaats waarbij het uitgangspunt wordt: het Nederlandse 7-tal is het beste geheel dat het Nederlandse waterpolo kan voortbrengen. Het is begrijpelijk dat het eerst genoemde uitgangspunt een tijd stand hield. Er waren nauwelijks internationale contacten, er waren geen andere landen die als voorbeeld konden dienen en in de eerste jaren waren er maar weinig spelers van formaat.

Na de Eerste Wereldoorlog was er overal in Europa een opleving van de sportbeoefening. Het Nederlandse waterpolo bleef echter zwak. De OS van 1920 in Antwerpen en van 1924 in Parijs bracht enige verbetering. Het waren nog steeds individuele spelers die, na een oefenpartijtje om aan elkaar te wennen, internationale wedstrijden moesten spelen.

Contacten waren er inmiddels alleen met België, daarna met Frankrijk (1922) en vervolgens met Duitsland (1926). De Olympische Spelen van 1928 in Amsterdam kwamen eraan. Er moest dus wat gaan gebeuren. het werd een min of meer serieuze voorbereiding met een Duitse trainer, die een jaar de tijd kreeg om er iets van te maken.

De Vliegende Hollanders Staande v.l.n.r.: Leenheer, Köhler, Meigen, Kuyper en Barends Zittend v.l.n.r.: Buys, Van Senus, Minnes, Slop en Jantje van Volendam (uit: Veertig jaren waterpolo 1901-1941)

Als eerste stond er nog het EK van 1927 in Bologna op het programma. De resultaten van het EK waren niet best, maar de spelers zagen nu ook in dat het ook anders kon, dat een grotere eenheid en meer saamhorigheid meer succes zou kunnen gaan geven.

Er volgende een grote oefenreis door Duitsland onder de naam van de Vliegende Hollanders. Door het vele samenzijn was men op elkaar aangewezen en dat schepte een band. De toer is van gunstige invloed geweest op de vrij goede resultaten van de Nederlandse ploeg op de OS van Amsterdam. Helaas gaat men hierna weer op de ouderwetse wijze verder. Dat verklaart ook de slechte resultaten op het EK van 1934 in Maagdenburg.

Bij het toernooi in Doetinchem maakt Stam het 3e en laatste doelpunt tegen België, welke wedstrijd met 5-3 door de Belgen werd gewonnen. Naast Stam, C. van Aalst

In Boedapest werd in 1937 gespeeld om de Horthy-bokaal, waaraan de 6 beste polospelende landen van Europa aan deelnamen. Spelen in hét land van het waterpolo en zijn fantastische spelers. Het was een hele belevenis voor de Nederlandse ploeg in een land waar alles zo anders was.

Verloren werd van Hongarije en België en daarmee werd de 4e plek veroverd. In 1938 was het EK in Londen en werd er een prima 3e plaats behaald. In 1939 wordt het toernooi om de Horthy-bokaal in Doetinchem gehouden. Helaas was de training te laat ingezet en eindigde het toernooi in een teleurstellende 5e plaats.

Trainer Frans Kuijper (uit: Lang leve zwemmen: 125 jaar

Tijdens de 2e Wereldoorlog ligt het waterpolo stil. In 1946 is er weer een Nederlands 7-tal en een internationale ontmoeting, samen met de zwemploeg, in Denemarken en Zweden. Met veel moeite – een vlieg- en treinverbinding zijn niet mogelijk – wordt het gastland met een Deense bus bereikt.

Door alle ongemakken ontstaat er een grote mate van saamhorigheid. Er wordt gewonnen van het, overigens zwakke, Denemarken. In zowel Denemarken en Zweden is alles – van voedsel tot goede verwarming – in overvloed beschikbaar. Daar wordt gretig door de Nederlanders gebruik van gemaakt. Nederland verliest met 4-5 van de Zweden.

De training op de wijze van voor de oorlog komt weer in zwang. Het EK van 1947 in Monaco en de OS van 1948 in Londen komen eraan en dwingen tot inspanning. In Monaco wordt onder leiding van Frans Kuijper weer gestreefd naar eenheid. Van de 10 7-tallen wordt Nederland 5e met slechts 1 verloren wedstrijd.

Nederlandse zwemmers op de Olympische Spelen

Affiche OS Parijs 1900

De OS brengen mensen van allerlei rangen en standen bij elkaar, die op een sportieve wijze met elkaar de strijd aangaan. Langzaam zijn ook de Nederlandse zwemmers tot de adepten van de OS gaan behoren.

De 1e moderne uitvoering van deze vierjarige sportgebeurtenis was in 1896 in Athene. Hierbij waren geen Nederlandse zwemmers aanwezig. Over de Spelen van 1900 in Parijs bestaat nogal wat onduidelijkheid; in de archieven van het NOC zijn geen gegevens beschikbaar, maar vast staat dat een Nederlandse zwemploeg werd afgevaardigd naar zwemwedstrijden, die ter gelegenheid van de toen ook in Parijs gehouden Wereldtentoonstelling georganiseerd werden.

Of dit nu andere wedstrijden zijn geweest, dan die bij de OS is niet duidelijk. Er waren 6 mannen vertegenwoordigd, waarvan Johannes Drost (200 rug) een 3e en Eduard Meijer (lange baan) een 5e plaats behaalden.

Op de OS van 1904 in St. Louis VS was, waarschijnlijk vanwege de afstand, geen Nederlandse afvaardiging aanwezig. In 1908 in Londen werden een aantal zwemmers en polospelers uitgezonden. Een succes is dit niet geworden. Geen finaleplaatsen bij het zwemmen en bij waterpolo werd met liefst 8-1 van België verloren. Het ging niet best met het Nederlandse zwemmen en daarom was er ook geen uitzending naar de Spelen van 1912 in Stockholm.

Demonstratie dameswaterpolo OS Antwerpen 1920

Na de Eerste Wereldoorlog is Nederland in 1920 in Antwerpen weer van de partij. Voor het eerst doet ook een zwemster mee, Rie Beisenherz. Zij plaatste zich niet voor een finale. Co Korsten bleek Europa’s snelste zwemmer te zijn op de 100 meter in 1.05. Onze zwemmers konden het niet bolwerken tegen tegenstanders uit andere landen.

Wat interessanter was, was de demonstratie dameswaterpolo. Dat was een hele eer, want dergelijke demonstraties worden slechts bij hoge uitzondering toegestaan. Helaas werd het waterpolo nog lange tijd niet toegelaten als Olympisch onderdeel. De waterpoloheren deden het deze Spelen overigens niet slecht.

In 1924, opnieuw in Parijs, was het Marie Baron, de toen 16-jarige schoolslagzwemster die door haar tegenstandsters niet bij te houden was. Helaas vergat zij éénmaal met twee handen aan te tikken bij een keerpunt en werd daardoor gediskwalificeerd. Weer geen Olympisch kampioen.

Verder bereikte alleen bij het schoonspringen H.C. Hemsing de finale. Bij de waterpoloploeg werd redelijk gespeeld, maar een middelmatige verzorging en een slechte voorbereiding braken de ploeg op in de strijd om de 3e plaats.

Zus Braun gehuldigd als Olympisch kampioen (uit: Lang leve zwemmen: 125 jaar KNZB)

Ook in 1928 in Amsterdam waren de voorbereidingen niet best, maar er werd wel beter gepresteerd. Marie Baron werd 2e op de schoolslag. Bij de 4 x 100 m. dames werd goed gezwommen, maar het eindigde met een diskwalificatie. Marie ‘Zus’ Braun werd 2e op de 400 meter én ze zorgde voor het 1e Olympische goud voor Nederland door de 100 m. rugslag te winnen. In de serie had zij al een nieuw wereldrecord gezwommen.

Zus Braun gaat ook als favoriet naar de OS van 1932 in Los Angeles, maar daar wacht een grote teleurstelling. Zij bereikte geen enkele finale en werd ook nog ernstig ziek. Mede door dit voorval deden ook de andere Nederlandse dames het niet goed. Daarnaast was de estafette sterk gehandicapt door het ontbreken van de zieke. Maar desondanks wisten zij met de reserve een mooie 2e plek te bemachtigen.

De jonge Willy den Ouden presteerde het om een 2e plaats te behalen op de 100 m. vrije slag. Niet alleen de Spelen zelf, maar ook de reis er naartoe was een avontuur op zich. Gereisd werd per boot naar New York en vervolgens dwars door de VS naar het westelijk gelegen Los Angeles.

De Olympische kampioenen 4×100 meter vrije slag dames. V.l.n.r. Willen den Oude, Rie Mastenbroek, Tini Wagner en Jopie Selbach

Na de toch wel teleurstellende resultaten in LA volgde een prachtig verloop van de OS van 1936 in Berlijn. Van de in totaal 17 prijzen, door Nederlandse deelnemers behaald, vielen er 5 toe aan het zwemmen en van de 6 1e prijzen behaalden de zwemsters er 4. De zwemmers lieten het jammerlijk afweten.

Succesvol waren Rie Mastenbroek, Nida Senff en Willy den Ouden op de persoonlijke nummers. Ook de estafetteploeg op de 4 x 100 m. vrije slag behaalde een gouden medaille. Nida Senff had wel de meest verrassende prestatie. Ondanks het feit dat zij op de rugslag een keerpunt miste, terugzwom, aantikte en haar baan vervolgde, werd zij toch nog eerste.

Zus Braun, Ma Braun en Jan de Vries 1928 (foto: Spaarnestad Archief)

Het herenwaterpolo stond door al het dames-zwemgeweld enigszins in de schaduw. Toch wisten zij zich als 5e te klasseren en daarmee een plaats te verwerven onder de best polospelende landen van de wereld. Op naar de komende OS in 1948 in Londen en 1952 in Helsinki.

Besluit

Met dit boek is gestreefd een zo algemeen mogelijke kijk op zwemmen te geven, zodat onbekenden met deze tak van sportbeoefening wat meer dan een introductie te bieden.

Voor hen die de zwemsport al volgen is het een boek om in te grasduinen en naar interesse te lezen. Het kan ook een reden zijn om zich na het lezen, om andere, meer gedegen literatuur te raadplegen. Daarnaast hopen de schrijvers van dit boek de lezer ertoe te brengen te gaan zwemmen in één van de verschillende takken.