Moderne zwemslagen is de tweede, geheel omgewerkte druk van Handleiding bij het snelzwemmen en is, volgens de gegevens van de Koninklijke Bibliotheek, verschenen in 1934. Het is geschreven door dr. M.J. Huizinga, bevat 52 pagina’s en is uitgegeven door uitgeverij M.D. Tjeenk Willink & Zoon N.V.
Het boekje werd destijds verkocht voor f 1,-. Op dit moment (voorjaar 2017) wordt het boekje bij de KB gedigitaliseerd en zal dus over enige tijd volledig online te lezen zijn.
“Zwemmen is meer ontspannen dan inspannen”
Voorwoord voor den tweeden druk
De titel van deze druk is veranderd van Handleiding in het snelzwemmen in Moderne zwemslagen om een breder publiek aan te spreken dan alleen diegenen die zich in snelzwemmen en in het bijzonder wedstrijdzwemmen willen bekwamen. Voor iedereen die na hun diploma op de zwemschool nieuwe slagen wil aanleren is deze nieuwe druk ook geschikt.
Voor de wedstrijdzwemmer is het boekje een goede manier om de moderne zwemslagen in de perfectie te leren. Het is handig om dit samen met een clubgenoot te doen, die tijdens de oefening vanaf de kant de bewegingen kan gadeslaan en direct fouten kan opmerken. Een foutieve beweging wordt zeer snel aangeleerd, maar zeer moeilijk weer afgeleerd. Vandaar dat een voortdurende controle noodzakelijk is.
Dit boekje kan ook nuttig zijn in handen van hem die zelf geen groot zwemmer is, maar die lust heeft anderen verder te helpen en te steunen bij de beoefening van een mooie tak van sport.
DE ZWEMWIJZEN
In het boekje wordt elke slag uitgebreid, bijna wetenschappelijke behandeld. Het gaat wat ver om hierop in deze samenvatting tot in detail in te gaan. Ik zal daarom hieronder de hoofdpunten proberen te belichten, hoewel de tekst zich soms moeilijk laat samenvatten.
De Amerikaansche Crawlslag
Dit is een snelle zwemslag en dat is te danken aan:
- De horizontale ligging in het water
- Weinig remmende contrabewegingen in het water
- De eenparigheid van de voortbeweging (de wrijvingsweerstand in het water neemt met de snelheid meer dan rechtevenredig toe)
De beenslag
In het eerste stadium wordt geoefend in ondiep water met de handen op de grond, waarbij de benen met gestrekte knieën en voeten dicht langs elkaar losjes op en neer, zonder ze uit het water te lichten. In het tweede stadium gaat de zwemmer met de ellebogen op een lijn liggen daarna, in een nog verder stadium, de lijn losjes met gestrekte armen vast te houden. De beenbeweging wordt nu sneller gemaakt, waarbij de voeten vlak langs elkaar gaan, zodat zij elkaar bij het passeren telkens
In het derde stadium steunt de zwemmer op een bus of kurkkussen, die hij met gestrekte armen vasthoudt. Een goede snelheid is nu alleen te verkrijgen met:
- Een losse ontspannen lichaamshouding
- Een hoog beentempo
- Een beenslag welke niet boven water uitkomt.
Indien men moeilijk op gang komt, mag een kleine afzet van de kant worden gemaakt. Als hulpmiddel mag ook een plankje worden gebruikt. Ook is het mogelijk om, na enige oefening, zonder hulpmiddel te zwemmen.
Nu volgt in het boekje een Nadere beschouwing van den crawlbeenslag, waarbij de beweging in de volgende onderdelen wordt gesplitst:
- Een golvende zweepslagbeweging van elk been afzonderlijk
- Een wrikbeweging van de naar binnen gedraaide voet
- Een schaarbeweging van de twee benen ten opzichte van elkaar
De eerste beweging wordt uitgebreid behandeld. Ter verduidelijking wordt onderstaand figuur gegeven.
De ademhaling
Allereerst is een diepe ligging vereist. Draai vervolgens het hoofd zijwaarts, zonder de schouders mee te draaien of de armen te bewegen en haal door de mond adem. Draai vervolgens het hoofd weer recht vooruit en adem over het water ziende uit door de neus. Beoefen dit zowel links als rechts.
De armbeweging
Als voorbereiding kan er op het droge worden geoefend met op de tenen een afwisselende armbeweging. Zodra de schouders voldoende los zijn geworden, kan men beginnen met de armbeweging in het water, eventueel met een bus of kurkkussen op de rug.
Zorg voor een goede afzet en begin met de crawlbeenslag. De armbeweging wordt nu langzaam uitgevoerd, waarbij de arm volkomen gestrekt wordt doorgehaald en geen adem wordt gehaald. Ontspan de arm vervolgens als deze de heup nadert en trek eerst de schouder en daarna de bovenarm uit het water.
Zwaai de hand buitenwaarts om, vlak over het water, breng de schouder naar voren en strek de hand op het laatste ogenblik, waarna deze met aaneengesloten vingers direct lichtgebogen wordt ingezet, met de handpalm naar buiten. De doorhaal heeft onmiddellijk plaats, langs het lichaam.
Zijn alle elementen goed ingestudeerd en geoefend, dan kan de ademhaling worden geoefend. Zodra de rechterhand in het water wordt gezet, wordt het hoofd naar de linkerschouder gedraaid. Draai het hoofd weer vlug naar voren, direct nadat de linkerhand het water heeft bereikt en adem door de neus uit. Steek het hoofd niet omhoog. Dit heeft enkel voordeel voor waterpoloërs.
Het hoofdstuk wordt besloten met Regels voor den beginnende crawlzwemmer
- Kom het 1e jaar niet op wedstrijden uit, zwem niet op tijd of om het hardst, let uitsluitend op uw stijl en zwem steeds langere banen
- Maak uw slag zo lang mogelijk door de beenslag snel, de armslag langzaam uit te voeren en door zoveel mogelijk gestrekt te zwemmen
- Houdt de romp zonder spanning rustig en stil, breng het gewicht van het lichaam geleidelijk over op de trekkende arm, opdat de schouder niet zakt. Let op de juiste uitvoering van de ademhaling en het inzetten van de hand
- Voor slechts enkele van de vele bewegingen is kracht nodig, nl. het laatste gedeelte van de sluitbeweging van de beenslag en verder de doorhaal van de armslag
- Ga ook als volleerd zwemmer geregeld uw beenslag oefenen aan de lijn en aan de bus en oefen uw armbeweging op het droge
- Blijkt zich een bepaalde fout te hebben ontwikkeld, corrigeer deze dan door naar de andere richting te overdrijven.
De Trudgeon-crawl
Langere afstanden boven b.v. 200 meter zwemt men met een langzame lange crawlslag en een beenslag waarbij:
- Op een dubbele armslag één grotere schaarslagbeweging wordt gemaakt, gevolgd door drie vlugge crawlslagen (viertakt beenslag met enkele schaar) of beter nog
- Op elke enkele armslag één schaarslag wordt gemaakt gevolgd door twee crawlslagen (zestakt beenslag met dubbele schaar).
Beide beenslagen oefent men aan de lijn. De tweede is de belangrijkste. Zwem deze slag zo los en gestrekt mogelijk, nog losser en gestrekter dan de gewone crawl en maak alle contrabewegingen zo los en slap mogelijk. Een weinig kantelen van het lichaam is moeilijk te vermijden.De schaarslagen geven een flinke voortstuwende beweging die telkens aan de armdoorhaal vooraf moet gaan. Indien dit gelijkertijd wordt uitgehaald, dan ontstaat de schoksgewijze beweging van de Spaanse slag.
De Rugcrawl
Voert men de Trudgeoncrawl echter uit zoals hierboven is beschreven, dan volgen de 4 voortstuwende bewegingen, namelijk de twee schaarslagen en de 2 armslagen elkaar volkomen gelijkmatig op, aangevuld door de crawlbeenslagen, die het lichaam tevens is de horizontale stand houden.
Deze slag heeft de vroegere rugslagen op wedstrijden verdrongen en vertoont grote overeenstemming met de borstcrawl. De zwemmer ligt met een rechte rug in het water en houdt de kin op de borst in plaats van het hoofd in de nek. Hij moet dus steeds zijn voeten kunnen zien (fig. 2).
Allereerst wordt de beenslag behandeld, waarbij de armen langs het lichaam worden gehouden, later gekruist over de borst en tenslotte met in het verlengde van de romp gestrekte armen. Men laat eerst het ene been geheel ontspannen zakken, het onderbeen zakt nog iets dieper tot ca. 50 cm, door een geringe buiging van de knie. Daarna wordt het been met toenemende kracht omhoog bewogen en zeer krachtig gestrekt, zodat het water met de wreef van de voet omhoog wordt geworpen en waarbij de enkel slap blijft.
Oefen deze beenslag in het begin langzaam met losse slagen, daarna met vluggere slagen, die dan tevens korter worden. Eindig de strekbeweging zeer krachtig, gevolgd door een volkomen ontspannen. De knie mag daarbij niet boven water komen (fig. 2). De beweging moet van de heup uitgaan. Kijk steeds naar de voeten, zodat er geen water over het hoofd kan spoelen. Zodra er bijvoorbeeld 50 m. met een behoorlijk tempo gezwommen kan worden, dan kan men met een langzame armslag beginnen.
Breng daartoe de slap langs het lichaam gestrekte arm langzaam en rustig boven water naar voren, waarbij de arm flauw gebogen wordt. De hand mag niet voorbij de aslijn van het lichaam komen. De arm wordt vervolgens zoveel mogelijk evenwijdig aan de aslijn van het lichaam gestrekt en de hand wordt zo geplaatst dat deze nu bij de volgende onderdompeling het water langs het lichaam trekt en niet zijwaarts werpt.
De onderarm en de hand maken een trekkende beweging, loodrecht op de voortbewegingsrichting en ca. 40 cm. diep, totdat de heup wordt bereikt. Zonder pauzeren wordt nu de arm weer rustig uit het water gehaald. Eerst komen de schouderspieren in werking, gevolgd door de bovenarm. Daardoor verlaat eerst de schouder, daarna de elleboog en tenslotte de hand het water. Terwijl de ene arm wordt doorgehaald, wordt de ander boven water naar voren gebracht.
Voorts worden een aantal veel voorkomende fouten behandeld. Is eenmaal de rugcrawl geleerd, dan blijven de grootste moeilijkheden bij de borstcrawl in hoofdzaak tot de ademhaling beperkt.
De schoolslag
Er wordt in dit boekje aangenomen dat de lezer enigszins met de schoolslag op de hoogte is. Daarom zal er slechts aandacht worden gevestigd op enkele belangrijke punten en op de verbeteringen die de slag in de laatste jaren heeft ondergaan.
Met gestrekte benen en armen, waarbij de handen met de handen plat en met de handpalmen naar beneden zijn, heeft de zwemmer op dat moment de hoogste snelheid. Elke remmende beweging heeft nu grote weerstand ten gevolge. De volgende armslag moet de voortglijdende beweging dus zo min mogelijk remmen en zoveel mogelijk ondersteunen. Daarbij blijven de benen gedurende de doorhaal van de armen gestrekt slepen.
De vroegere armslag zorgde er wel voor dat het water opzij werd geworpen, maar niet achterwaarts, d.w.z. langs het lichaam. Daarnaast zorgde de wijd uitgestrekte armen voor een grote weerstand, welke elk voortglijden verhindert. Deze bezwaren kunnen opgelost worden door de armen iets meer een trekbeweging laten uitvoeren zoals bij de crawl.
Dit kan geoefend worden door alleen met de armen te zwemmen, waarbij de armen iets meer gaan trekken en iets minder ver uiteen gaan en ze meer steun zoeken in dieper water. Het 2e bezwaar kan worden verminderd door een snelle omhaal van de armen. De ellebogen sluiten hierbij snel bij het lichaam aan, de handen beschrijven een boog, die ze in horizontale stand vlak onder de kin brengt.
Tijdens het onder de kin brengen van de handen worden de benen, die tijdens de armomhaal gestrekt waren gebleven, ingetrokken. De knieën gaan daarbij wijd uiteen en naar buiten, de hielen blijven tot het laatste ogenblik aaneengesloten en nabij de oppervlakte. Vervolgens worden de voeten wijd naar buiten gestoken terwijl de armen nog bezig zijn zich geheel te strekken en de sluitbeweging van de benen volgt met grote kracht als de armen juist geheel zijn gestrekt. Het hoofd zakt hierbij, zodat de uitademing onder water plaatsvindt.
Doordat het lichaam op dat moment volkomen horizontaal ligt, heeft de beenslag een groter effect dan bij de vroegere wijze van schoolslagzwemmen.
De Engelsche zijslag
Als onderdeel van het estafettezwemmen is de zijslag in officiële wedstrijden afgeschaft; maar hij vindt vooral als lange baanslag nog een toepassing, welke een bespreking hier rechtvaardigt.
Ook bij deze zwemwijze doet men verstandig met weer eerst de zeer bijzondere schaarbeenslag te beoefenen (fig. 4). Om te oefenen kan men zich het beste aan een trapje vasthouden, de rechterhand verticaal beneden de linkerhand, het lichaam recht uitgestrekt, drijvend op de rechterzijde.
Nu wordt het rechterbeen zonder krachtsinspanning dubbel gevouwen. Tegelijkertijd gaat de linkerknie een beetje naar voren, terwijl de rest van het been ontspannen blijft hangen. Daarna volgt de sluitbeweging, waarbij zowel het linker als rechterbeen worden gestrekt en ontspannen.
Is men de beenslag machtig, dan kan deze met de afwisselende armslag worden gecombineerd (fig. 5). De sluitbeweging van de beenslag heeft plaats op het ogenblik dat de armslag geheel gestrekt is en de linkerarm het water verlaat. Het voortglijdende lichaam wordt nu ondersteund doordat de rechterarm gestrekt wordt neergedrukt en vervolgens met toenemende kracht wordt doorgehaald, terwijl de benen ontspannen zijn.
Alleen de linkerarm gaat intussen langzaam en losjes met de hand dicht over het water gebogen naar voren (fig. 4). De beenslag wordt dus direct opgevolgd door een armslag (fig. 5). De rechterarm wordt gestrekt in een vlak dat schuin naar beneden en naar de borst is gericht. De hand moet het water vóór het lichaam langs gooien.
Wanneer de rechterhand de heup nadert, wordt de arm ontspannen en de elleboog gebogen, zodat de vingertoppen naar voren wijzen. Daarna wordt de arm rustig gestrekt, waarbij de palm van de hand liefst naar de oppervlakte van het water moet wijzen. De gestrekte arm wordt daarna gedraaid, zodat de palm van de hand naar beneden wijst op het ogenblik, dat de benen worden gesloten (fig. 5).
Als de rechterarm zijn slag heeft gedaan, is de linkerarm voorbij het hoofd geheel gestrekt en door de pols iets te buigen, bereiken de vingers het water, terwijl de rechterarm wordt ontspannen. Tijdens het terugbrengen van de rechterarm wordt de linkerarm flauw gebogen dicht langs het lichaam doorgehaald, waarbij de benen zich openen tijdens het 2e gedeelte van de doorhaal van de linkerarm. De sluitbeweging volgt dan op het moment dat de linkerarm volkomen ontspannen het water verlaat (fig. 4) en de rechter arm geheel gestrekt is.
Men ziet dus dat de beenslag en de beide armslagen elkaar regelmatig opvolgen en dat nooit twee bewegingen gelijk plaatsvinden. Het rustige inademen heeft plaats tijdens het doorhalen van de rechterarm en het terugbrengen van de linkerarm, zodanig dat de mond net vrij gemaakt is.
Starten en keeren
Vooral op de korte baan hangt er veel af van een goede start. Bij de vrije slag, schoolslag en zijslag is de start gewoonlijk van de kant, een zogenaamde vliegende start, terwijl bij de rugslag in het water wordt gestart.
Vliegende start
In de regel commandeert de starter: jury klaar, deelnemers klaar, af, waarna de voeten van de kant mogen. Voor de start plaatst de zwemmer de voeten evenwijdig aan elkaar met de tenen over de badrand. Tijdens de woorden deelnemers klaar kan de zwemmer doorbuigen in de knieën, het hoofd opgeheven en de armen evenwijdig aan elkaar, losjes gestrekt naar achteren brengen, met het zwaartepunt naar voren.
Op het commando af worden de armen los naar voren gebracht, de benen worden langzaam gestrekt, de rug hol getrokken en bij de afzet wordt de badrand als het ware achteruit wordt getrapt. Er worden ook nog enkele andere starthoudingen beschreven.
Bij het duiken moet moet men trachten zover mogelijk te springen, op een wijze waarop het hele lichaam achtereenvolgens in het watervlak verdwijnt op de plaats waar de handen de waterspiegel het eerst hebben aangeraakt (fig. 6). Hierbij moet de zwemmer zo dicht mogelijk onder de waterspiegel doorglijden, om de weerstand zo klein mogelijk te houden.
De benen beginnen reeds onder water met een zeer snelle crawlbeenslag, die de snelheid onderhoudt. Net voordat het hoofd boven komt, wordt de ene arm doorgehaald, zodat deze gelijk daarna boven water kan worden teruggebracht. Bij het starten voor de zijslag draait de zwemmer zich, terwijl hij in het water voortglijdt, opzij en begint met de armslag, omdat het optrekken van de benen op dit ogenblik van grote snelheid teveel weerstand zou geven.
Liggende start vanaf een verticalen wand
De zwemmer staat met de rug tegen de muur, laat zijn bovenlichaam voorover zakken met de armen evenwijdig in het verlengde van de romp gestrekt en het hoofd ertussen. De voeten worden naast elkaar plat tegen de muur geplaatst door de knieën te buigen. Er wordt met toenemende kracht afgezet, waarna het voortglijden wordt ondersteund door een korte, krachtige crawlbeenslag (fig. 6).
Wanneer men deze beweging goed kent, is daarna het snel en zuiver keren tegen een vlakke muur of plank vrij gemakkelijk. De laatste crawlslag, bijvoorbeeld met de rechterhand, wordt vlak voor de muur uitgevoerd, terwijl de linkerarm voor het hoofd wordt gebracht met de benedenarm zuiver horizontaal volgens de waterlijn, zodat de linkerhand vlak tegen de muur wordt gelegd, waarbij de linkerarm als hefboom wordt gebruikt.
Vervolgens draait het lichaam met opgetrokken knieën om een verticale as. Zodra de linkerhand haar werk heeft gedaan, wordt zij dicht langs het lichaam naar voren gebracht, waarbij dezelfde houding wordt aangenomen als bij de liggende start. De voeten worden weer plat tegen de muur gedrukt, waarna een lange afzet genomen wordt.
Bij de schoolslag moet het keerpunt met 2 handen worden aangeraakt. De ene hand raakt daarbij de muur zoals bij de crawlslag is aangegeven. Precies op hetzelfde ogenblik plaatst men ook de andere hand daar vlak onder, zoveel mogelijk daaraan evenwijdig, zodat beide handen plat tegen de muur worden gedrukt, beide horizontaal wijzend in de richting waarin de draai wordt genomen. De rest van de beweging geschiedt zoals bij de crawl is aangegeven.
Soms is ook een los keerpunt aangebracht. Als het water ondiep is gaat de zwemmer staan, raakt de lijn aan, draait het lichaam een halve slag om en werpt het lichaam voorover, daarbij zo hoog mogelijk opspringende. Met een paar krachtige slagen tracht hij zo spoedig mogelijk op gang te komen.
Start bij de rugcrawl
Men houdt zich met beide handen vast, trekt de knieën op en plaatst de voeten plat tegen de muur, de beenspieren geheel ontspannen. Zonder de beenspieren te spannen, worden de armen boven het hoofd gestrekt en met het hoofd in het verlengde van de romp gebracht. Vervolgens wordt een krachtige afzet genomen (fig. 7A), zodat het lichaam dicht onder het wateroppervlak voortglijdt (vergelijk fig. 7B), terwijl langzaam wordt uitgeademd, daar anders water in de neus dringt.
De beenslag begint intussen en als de vaart iets vermindert haalt men beide armen in een grote horizontale boog krachtig door het water tot de handen de dij bereiken. Van beide armen zwaait de ene direct door en gaat boven water weer naar voren, voor het uitvoeren van de 1e crawl armslag.
Het keren stemt in beginsel overeen met het keren bij de borstcrawl. Wanneer de laatste armslag met de linkerarm is gedaan, wordt de rechterarm tot een rechte hoek gebogen en de benedenarm boven het hoofd volgens de waterlijn tegen de muur geplaatst, terwijl de zwemmer op hetzelfde ogenblik op de rechterzij gaat liggen. Het lichaam draait weer om een verticale as en neemt de stand aan, welke bij de liggende start is beschreven.
WEDSTRIJDZWEMMEN
Wenken voor de wedstrijdzwemmer
Conditie
Wedstrijdzwemmen stelt hoge eisen aan de bloedsomloop en ademhaling. Een geneeskundig onderzoek van tevoren en van tijd tot tijd herhaald, is daarvoor onvermijdelijk en dient door elk verenigingsbestuur te worden geëist. Het gevaar van een te grote inspanning geldt niet alleen voor langebaanwedstrijden, maar ook door de spanning die kortebaan-prestaties tot stand brengen.k zijn:
- Goed uitgerust aan de start komen
- Niet kort van tevoren eten
- Te waken tegen afkoeling
- Het verwisselen van badkleding tussen de zwemnummers
- Een goede massage.
Stijl
Voordat een zwemmer kan gaan deelnemen aan zwemwedstrijden, moet hij een goede stijl ontwikkelen. Elke ondoordachte krachtsinspanning is uit den boze; een fijn spiergevoel is vereist. Het is belangrijk om de juiste kracht en de lengte van elke spierbeweging en vooral het leren gebruiken van de spieren van het hele lichaam.
Dit vereist langdurige en voortdurende oefening en het zwemmen van lange afstanden. Daarnaast kunnen oefeningen op het droge worden verricht. Na het zwemmen van een korte afstand moet men niet telkens op de kant gaan. Uitrusten is ook in het water mogelijk.
Wanneer een goede stijl is verkregen, dient deze door langdurige oefening automatisch te worden. Het zal duidelijk zijn dat het waterpolospel een gevaar kan vormen voor de wedstrijdzwemmer. Het polospel vereist totaal andere bewegingen, die geheel afwijken van de volkomen regelmatige zwemslag en welke bewegingen plotseling door de spelsituatie worden vereist en allerlei door spelimpulsen ingegeven onregelmatigheden, vertonen.
Een voortdurende controle vanaf de kant is een goede waarborg tegen het aanleren van fouten, die soms in zeer korte tijd door ondoordachtzaamheid kunnen ontstaan. In een dergelijk geval is het nodig de wijziging in de beweging in de goede richting zeer sterk te overdrijven.
Tempo
Als men te vroeg begint met tempoverhogingen, bijvoorbeeld door dagelijks korte banen op tijd te zwemmen of door te vroege deelname aan wedstrijdbaantjes, dan wordt het tempo verhoogd ten koste van de slaglengte. Hierdoor wordt de slag onproductief, terwijl de ruw uitgevoerde contrabewegingen de snelheid ongunstig gaan beïnvloeden en het lichaam geen gelegenheid meer geven zich tussen de slagen te herstellen.
Daarom is het beter om pas aan tempoverhoging te denken als er een goede stijl is verkregen en deze bovendien door langdurige oefening is geautomatiseerd. Tempoverhogingen kunnen worden ingezet om op willekeurige ogenblikken te gaan spurten en gedurende een langere baan weer ook weer terug te keren tot een langzamer tempo. Elke tempoverhoging moet met de benen beginnen, de armen volgen dan vanzelf.
De algemene stijlslag in de vorige hoofdstukken ontwikkelt zich nu snel tot de individuele wedstrijdslag, die bij elke zwemmer anders is, maar die niet gekenmerkt wordt door individuele fouten, maar door kleine verschillen in bouw tussen zwemmers. De trainer houdt in de gaten of er veranderingen optreden die als fout moeten worden tegengegaan of die als individuele eigenschap kan worden getolereerd. Hierbij is tegenwoordig de chronometer een goede raadgever geworden, naast berekening van bijvoorbeeld de slaglengte.
Routine
Deelname aan wedstrijden onder uiteenlopende omstandigheden, stelt de zwemmer in staat zijn prestaties op te voeren tot het maximum van zijn kunnen en soms vindt hij de gelegenheid daardoor een gelijkwaardige tegenstander te overtreffen
De wedstrijd begint reeds dagen van tevoren en is na het zwemmen van de laatste baan nog niet afgelopen. Niet roken, veel slapen en frisse lucht zijn bekende noodzakelijkheden. Daarnaast geeft een deskundige massage grote voordelen. <
Van even groot belang als de toestand van het lichaam is die van de geest. De ene zwemmer is tot buitengewone prestaties in staat bij een ijdele houding van de tegenstander, terwijl een ander beter zwemt met een grote mate van onverschilligheid. Belangrijk is, om kennis te hebben van de eigenaardigheden van de gevaarlijkste tegenstanders. Sommigen kunnen alleen winnen als ze gelijk na de start voor liggen, terwijl anderen het moeten hebben van een eindspurt.
Voor dit alles is het nodig dat men zich ook in het water goed kan oriënteren, hetzij door een rondblik bij het keerpunt, dan wel door beurtelings links en rechts te ademen. Ook is het belangrijk om onbekende zwembaden, zeker die waar de start- en keerpunten afwijken, van tevoren te verkennen.